Bowlen

Geschiedenis

Bowling is ontstaan uit het oude spel kegelen en is een sport waarbij de speler door middel van een bal moet trachten tien kegels (in de bowlingsport pins genoemd) omver te gooien. Bowlen bestaat sinds 1875 en komt oorspronkelijk uit de verenigde staten. Er is toen een bowling organisatie op gericht, de Nationale Bowling Association welke bestond uit uit 27 clubs uit Manhattan. Er zijn spelregels bedacht, zoals de omvang van de bal, het verwijderen van de kegels en de afstand van de kegel en de foutlijn.

De bowlingbaan bestaat uit gepolijst hout of kunststof, de baan is tussen de foul line en de eerste pin, ook wel headpin genoemd, 18,3 meter lang en is 1,05 meter breed. De 10 pins (38,1 cm hoog) worden op het einde van de baan in een driehoek opgesteld. In de bowlingbal zitten vingergaten voor een goede greep, hij heeft een doorsnede van 21,6 centimeter. Een bowlingbal kan verschillende gewichten hebben: tussen 6 en 16 lbs (pond).

Elke speler speelt 2 ballen na elkaar (een frame), uitgezonderd bij een strike, dan worden de pins allemaal in 1 worp omver gegooid. Als je erin slaagt om de 10 pins om te gooien in twee beurten dan heb je een spare gegooid. Een spel (game) bestaat uit 10 beurten (frames). Elke omver geworpen pin levert 1 punt op. Als men een strike geworpen heeft krijgt men de punten van de twee worpen erna bij de tien punten van de strike zelf. Zo kan een strike je dus 30 punten opleveren als je nog twee strikes na de eerste gooit. Bij een spare komt er maar 1 worp extra bij. Een spare kan dus maximaal 20 punten opleveren. Als je op de tiende beurt een strike of een spare gooit krijg je respectievelijk twee of één extra beurt om de extra punten voor de strike of spare te kunnen verdienen. Deze punten tellen dan maar alleen bij de strike of spare mee en worden niet nog eens extra bijgeteld. Op deze manier kan je dus 12 strikes gooien in 1 spel. Iemand die dit kan heeft een “perfect game” gegooid. Een perfect game is 300 punten (10 x 30) want de laatste twee strikes tellen enkel bij de tiende strike mee en niet nog eens extra.

Bal vasthouden en gooien

Je moet de bal vast houden door je duim, middelvinger en ringvinger in de drie gaten te plaatsen. Je moet net doen of je iemand een hand geeft. Een bowler probeert altijd met een aanloop de bal te gooien. Je hebt dan minder spierkracht nodig om de bal snelheid te geven. De vier stappen aanloop wordt het meeste gebruikt. Je moet in het midden van de baan staan en de bal naar voren brengen bij de eerste stap. Maak met de bal een zwaaibeweging en voordat de bal weer voor is , dan kan je nog drie passen doen. Kijk goed naar de kegels en je kan de bal als hij weer voor is los laten. Een geoefende speler kan de bal met veel effect gooien. Je mag met je voeten niet over de fout lijn komen, want anders tellen de punten niet. De bal komt automatisch terug, zodat je met de tweede worp even moet wachten. De machine kan dan ook even de kegels weer goed zetten.

Bowlingtermen:

Bowling TermVrije vertaling
Approach:De aanloop van een baan.
Arrow:De oriëntatie pijl op de baan.
Backswing:Achterzwaai
Baldeflectie:De weg van de bal na het contact met de pins
Ballfit:De manier waarop een bowling bal geboord is
Balltrack:Het gedeelte van de bal dat contact heeft met de baan
Blind score:De gegeven score voor een afwezig team lid.
Break punt:Het punt waarop de bal naar de pins toebuigt
Brooklyn:Een strike gescoord via de 1-2 pocket (voor rechtshandige).
Centerdot:
De middelste rij dots, meestal groter dan de andere
Chop:Het missen van de achterste pin van een 2 pins spare.
Coating:De beschermlaag die met op het hout van de baan gelegd heeft om ze te beschermen
Curve:Een bal die na de release naar links beweegt.
Delivery:De zwaaibeweging met de arm tijdens de aanloop
Dode bal:Een bal zonder of met weinig pin action
Drift:Het afwijken naar links of rechts tijdens de aanloop
Dot:
De oriëntatie stip op de baan.
Double:
Een dubbele strike.
Dutch 200:
Een game met een score van precies 200 punten waarbij afwisselend een strike en een spare gegooid wordt
Follow-through:
De beweging van de arm nadat de bal is losgelaten
Foot:
De manier waarop een bowling bal geboord is
Foul line:de lijn tussen aanloopzone en bowlingbaan.
Foutlijn-hoek:
De weg die de bal gaat van de foutlijn tot de arrows
Frame:
Een van de tien beurten van een game
Game:
Een spel, een game is in bowling opgebouwd uit 10 frames
Goot:
De ruimte naast de baan.
Handicap:
Compensatie punten.
Headers:
Het voorste gedeelte van de bowlingbaan (tot de arrows)
Huisbal:
Een bal die het bowlingcentrum beschikbaar stelt en waarmee iedereen mag gooien
Headpin:
Voorste pin (kegel).
Hook:Een bal die na een rechte glijlijn scherp afbuigt.
Indiaantje:twee pins achter elkaar.
Keypin:
De pin bij een spare combinatie die je moet raken om de combinatie om te gooien
Kickback:
De zijwanden van het deck
Lanetrack
Dat gedeelte van de baan waar veel op gerold wordt, daar vertoond de lak soms sporen van erosie
Lane conditioner:
Een olieachtige substantie die men op de baan aanbrengt
League:
Een competitie.
Lift:
Een opwaartse beweging van de vingers bij de release.
Locator dots:
De dots op de approach
Loft:
De afstand waar je de bal op de baan plaatst
Mark:
Een strike of een spare.
Perfect game:
Een 300 game.
Pin:
Kegel
Pin action:
Actie van de pins veroorzaakt door de bal.
Pindeck:
Het gedeelt van de baan waar de kegels staan
Pindeflectie:
De weg van een pin nadat ze omvergeworpen zijn door de bal
Pinfall:
Totaal aantal gescoorde pins.
Pocket:
Juiste plek voor een strike.
Pocketbal:
Een bal die de pocket zone raakt
Pro Shop:
Bowling winkel.
Pushaway:
De beweging waarmee men de zwaai inzet
Rechte bal:
Een bal zonder curve.
Release:
Het moment dat de hand de bal loslaat.
Sandbagger:een speler die expres zijn hoge gemiddelde laat zakken om in toernooien de prijzen voor de neus van mindere tegenstanders weg te kapen, wordt door zeer velen als zeer onsportief ervaren.
Scratch:
Een score zonder handicap.
Serie:
Pinfall van aantal games.
Sheet:
Het score formulier.
Single:
Enkelspel.
Spare:
10 pins omgegooid in 2 beurten.
Split:
Na de eerste worp van een frame zijn de kegels zo omgeworpen dat er tussen de twee of drie overige altijd een kegel weg is
Spot:
Oriëntatie punt op de baan.
Strike:
10 pins omgegooid in één beurt.
Stance:
De beginhouding
Sweep:
Het hek dat de pins wegveegt.
Trio:
3 persoonsteam.
Turkey:
3 strikes op een rij.
Turn:
De draaiing die je aan de bal met de onderarm meegeeft
Uitstriken:
Een rij opeenvolgende strikes t/m de drie strikes in de 10e frame.
Voetfout:
Fout door foutlijn overschrijding.
Werkende bal:
Een bal die pin action veroorzaakt.
Zwart houden:
Strikes of spares blijven gooien.
Your ip address is 18.97.14.81